Dit hoofdstuk bevat informatie over de installatie, de configuratie en het beheer van hardware voor de communicatie-eenheid, zoals VOCOM.
Koppel de usb-kabel altijd los van de VOCOM-eenheid wanneer deze niet in gebruik is.
Wikkel de kabel bij het opbergen nooit rond de VOCOM-eenheid.
De aanbevolen minimale buigradius van de kabel bedraagt ongeveer 6 cm. (Zie de vergelijking met een cd.)
Ga aan de slag door de laptop op de starten en het voertuigcontact in de stand ON te zetten.
Controleer of de juiste kabels zijn gebruikt. De verschillende productklassen gebruiken verschillende interfaces en adapterkabels voor de aansluiting. In de onderstaande tabellen ziet u welke interface en bijbehorende adapterkabels nodig zijn om verbinding te maken met de verschillende productklassen.
NB! De tabellen zijn wellicht niet voor alle markten van toepassing.
Model/interface | 88890300 | 88890020 |
---|---|---|
FH(4) - FM(4) / FL(3) - FE(3) |
88890253 |
88890026 |
FH - FM |
88890306 |
88890027 |
FL - FE |
88890253 |
88890026 |
Prod.klasse => Interface |
88890313 |
Geen Volvo-reserveonderdeel |
Model/interface | 88890300 | 8889020 |
---|---|---|
Kabel voor directe programmering |
88890306 (FCI-kabel) |
88890027 |
VMAC I, II, III / VE98 (6-pens) |
88890302 (88890315) + 88890257 (9-pens naar 6-pens adapter) |
88890034 + 88890257 (9-pens naar 6-pens adapter) |
US04 naar US10 (9-pens) |
88890302 > 88890315 |
88890034 |
US10 + OBD2013 en later |
88890253 |
88890026 |
Usb-kabel |
88890313 |
Universele usb-kabel |
Wanneer u de communicatie-eenheid voor de eerste keer aansluit op een computer, moet het er zo uitzien.
De afbeeldingen in de installatie-instructies dienen ter illustratie. De daadwerkelijke dialoogvakken en pop-ups kunnen er anders uitzien, afhankelijk van welke communicatie-eenheid en Windows-versie u gebruikt.
Een klein scherm in de rechter benedenhoek zal melden Installeren apparaat driversoftware.
Na een poosje verschijnt een kleine popup in de rechter benedenhoek met de melding dat nieuwe hardware werd geïnstalleerd en gereed is voor gebruik.
De communicatie-eenheid is uitgerust met een aantal leds in verschillende kleuren. Deze leds tonen de status van de communicatie-eenheid en geven waarschuwingen aan, enz. Een overzicht vindt u in de tabel hieronder.
led | pictogram | Beschrijving |
---|---|---|
Groen |
![]() |
Communicatie-eenheid ontvangt stroom via de usb-poort. De led knippert tijdens communicatie. Als deze led en de rode Kritieke storing knipperen, is de interne software defect of ontbreekt deze volledig. Bel uw helpdesk voor assistentie. |
Groen |
![]() |
Communicatie-eenheid ontvangt stroom via de productkabel. |
Blauw |
![]() |
WLAN actief. De led toont de sterkte van het radioverkeer. De sterkte worden aangegeven door de verhouding tussen AAN en UIT bij het oplichten van de leds. Hoe vaker de led oplicht, hoe beter het radioverkeer. |
Geel |
![]() |
De led gaat branden wanneer de SmartCable is aangekoppeld. |
Geel |
![]() |
Dit kan afhankelijk zijn van twee gevallen:
|
Rood |
![]() |
Een kritieke storing is gedetecteerd in de communicatie-eenheid. Voer de volgende maatregelen uit:
Als deze led en de groene Stroom USB / Communicatie knipperen, is de interne software defect of ontbreekt deze volledig. Bel uw helpdesk voor assistentie. |
led | tekst op label | Beschrijving |
---|---|---|
Groen |
Stroom USB / Communicatie |
Communicatie-eenheid ontvangt stroom via de usb-poort. De led knippert tijdens communicatie. Als deze led en de rode Kritieke storing knipperen, is de interne software defect of ontbreekt deze volledig. Bel uw helpdesk voor assistentie. |
Groen |
Stroom product |
Communicatie-eenheid ontvangt stroom via de productkabel. |
Blauw |
WLAN |
WLAN actief. De led toont de sterkte van het radioverkeer. De sterkte worden aangegeven door de verhouding tussen AAN en UIT bij het oplichten van de leds. Hoe vaker de led oplicht, hoe beter het radioverkeer. |
Geel |
Storingswaarschuwing |
Er is een storing gedetecteerd in de communicatie-eenheid. Zie Foutcodebeschrijving over hoe de informatie moet worden geïnterpreteerd. Sluit voordat u voortleest de usb-kabel aan tussen de computer en de communicatie-eenheid. Deze storingen zijn niet kritiek. |
Geel |
Temperatuurwaarschuwing |
De temperatuur van de communicatie-eenheid ligt buiten het goedgekeurde bereik (–40°C tot +85°C / –40°F tot +185°F). Zorg ervoor dat de eenheid warmer/koeler wordt door ze in een lokaal met een normale temperatuur te plaatsen. NB! Als de eenheid is uitgerust met een WLAN-functie, dan is het temperatuurbereik 0°C (32°F) tot +45°C (113°F). Als de usb-kabel is aangesloten, wordt de WLAN losgekoppeld en geldt –40°C (–40°F) tot +85°C (+185°F). |
Rood |
Kritieke storing |
Een kritieke storing is gedetecteerd in de communicatie-eenheid. Voer de volgende maatregelen uit:
Als deze led en de groene Stroom USB / Communicatie knipperen, is de interne software defect of ontbreekt deze volledig. Bel uw helpdesk voor assistentie. |
NB! Alle leds gaan branden tijdens het opstarten van de communicatie-eenheid. Dit om te controleren of alle leds functioneren.
Monitor communicatie-eenheid is een applicatie die controleert of de software en de driver van de communicatie-eenheid bij elkaar passen.
pictogram | Communicatie-eenheid met monitorstatus in taakbalk |
---|---|
![]() |
Wordt getoond als de monitor communicatie-eenheid actief is. |
![]() |
Wordt getoond als de software in de communicatie-eenheid moet worden geüpdate. |
Wanneer een communicatie-eenheid wordt verbonden, controleert de Monitor communicatie-eenheid of de software in de communicatie-eenheid en de driver compatibel zijn. Als ze onverenigbaar zijn, zal een bericht worden gestuurd dat informeert dat de software moet worden geüpdate.
De volgende problemen kunnen regelmatig ontstaan bij het gebruik van communicatie-eenheid 88890020:
De foutcodes voor de communicatie-eenheid vindt u in het dialoogvak Status. U vindt de Statusoptie als u hebt gekozen voor Configuratie van een communicatie-eenheid middels de Instellingen dialoog. Voor meer informatie zie Instellingen. De onderstaande tabel toont de foutcodes, hun oorzaak en de corrigerende acties om ze op te lossen.
Foutcode | Oorzaak | Actie |
---|---|---|
1 |
Storing in flash-geheugen van de applicatie |
Stuur de communicatie-eenheid op ter reparatie. |
2 |
Storing in laadprogramma van flash-geheugen |
Stuur de communicatie-eenheid op ter reparatie. |
3 |
Storing in parameter flash-geheugen |
Stuur de communicatie-eenheid op ter reparatie. |
4 |
Parameter flash-geheugen versleten |
Stuur de communicatie-eenheid op ter reparatie. |
5 |
Interne RAM-storing |
Stuur de communicatie-eenheid op ter reparatie. |
6 |
Externe RAM-storing |
Stuur de communicatie-eenheid op ter reparatie. |
7 |
Er ontstaat een storing tijdens het toegang verkrijgen tot de usb-chip. |
Stuur de communicatie-eenheid op ter reparatie. |
8 |
Er ontstaat een storing tijdens het toegang verkrijgen tot de temperatuursensor. |
Stuur de communicatie-eenheid op ter reparatie. |
9 |
Geen toegang tot de seriële bus. |
Stuur de communicatie-eenheid op ter reparatie. |
10 |
Geen toegang tot de SPI-bus. |
Stuur de communicatie-eenheid op ter reparatie. |
11 |
Er zit een storing in de CPU. |
Stuur de communicatie-eenheid op ter reparatie. |
12–19 |
Er is sprake van een hardwarestoring. |
Stuur de communicatie-eenheid op ter reparatie. |
20 |
Er werd een stroomstoring gedetecteerd door de communicatie-eenheid. |
Controleer eerst de stroomvoorziening van de communicatie-eenheid. Als de stroomvoorziening in orde is, stuurt u de communicatie-eenheid op voor reparatie. |
21 |
Voedingsspanning is te laag. |
Controleer de spanning naar de communicatie-eenheid. |
22 |
Voedingsspanning is te hoog. |
Controleer de spanning naar de communicatie-eenheid. |
23 |
De temperatuur is te laag. |
Warm de communicatie-eenheid op en probeer het opnieuw. |
24–25 |
De temperatuur is te hoog. |
Laat de communicatie-eenheid afkoelen en probeer het opnieuw. |
26–29 |
Er is sprake van een storing in de omgeving rondom de communicatie-eenheid. |
Neem contact op met de helpdesk voor meer informatie. |
30 |
Er is geen usb-stroomvoorziening. |
Controleer de usb-kabel. Als die in orde is, stuurt u de communicatie-eenheid op voor reparatie. |
31 |
Stroomstoot op usb-poort #1 |
De usb-eenheid op poort 1 verbruikt teveel stroom en werd afgezet. |
32 |
Stroomstoot op usb-poort #2 |
De usb-eenheid op poort 2 verbruikt teveel stroom en werd afgezet. |
33 |
Een niet ondersteunde usb-eenheid op poort #1 |
De usb-eenheid op poort #1 wordt niet ondersteund door deze software. Vervang de software of schaf een eenheid aan die wordt ondersteund. |
34 |
Een niet ondersteunde usb-eenheid op poort #2 |
De usb-eenheid op poort #2 wordt niet ondersteund door deze software. Vervang de software of schaf een eenheid aan die wordt ondersteund. |
35–39 |
Er is sprake van een storing in de usb-verbindingen. |
Neem contact op met de helpdesk voor meer informatie. |
40 |
SD-kaart niet ondersteund |
Vervang de SD-kaart. |
41 |
Storing tijdens het verkrijgen van toegang tot de SD-kaart |
Er ontstond een storing tijdens het lezen van of schrijven naar de SD-kaart. Vervang de SD-kaart. |
42 |
SD-kaart VOL |
Maak de SD-kaart leeg of vervang deze door een andere kaart. |
43–49 |
Er is sprake van een storing met de SD-kaart. |
Neem contact op met de helpdesk voor meer informatie. |
50 |
Er is geen WLAN-kaart. |
Stuur de communicatie-eenheid op ter reparatie. |
51 |
De WLAN-kaart werkt niet goed. |
Stuur de communicatie-eenheid op ter reparatie. |
52 |
Geen toegangspunten beschikbaar |
Verplaats de communicatie-eenheid naar een plaats met een betere ontvangst. |
53 |
De sterkte van het WLAN-signaal is te laag |
Verplaats de communicatie-eenheid naar een plaats met een betere ontvangst. |
54 |
De WLAN-manager heeft een storing gedetecteerd. |
Start de communicatie-eenheid opnieuw. |
55 |
Er werd een storing gedetecteerd tijdens de netwerkverificatie. |
Controleer de configuratie en controleer of het netwerk beschikt over de juiste parameterinstellingen. |
56–59 |
De WLAN-manager heeft een storing gedetecteerd |
Neem contact op met de helpdesk voor meer informatie. |
60 |
Er is een storing ontstaan tijdens het verificatieproces. |
Controleer de verificatiemethode en de desbetreffende veiligheidssleutels. |
61 |
Er is een storing ontstaan tijdens het coderingsproces. |
Controleer de coderingsmethode en de desbetreffende veiligheidssleutels. |
62–65 |
Er is een storing ontstaan in het beveiligingsmanagement. |
Neem contact op met de helpdesk voor meer informatie. |
66 |
Er ontstaat een storing tijdens het toegang verkrijgen tot de TCP/IP-poort. |
De poort kan al geopend zijn voor overdracht. Start de communicatie-eenheid opnieuw. |
67 |
Er is sprake van een TCP/IP-conflict in het netwerk. |
Wijzig het TCP/IP-nummer om dit probleem te vermijden. |
68 |
Er was sprake van een time-out tijdens het wachten op een TCP/IP-pakket. |
De communicatie is verbroken. Deze foutcode is alleen bedoeld voor het lokaliseren van storingen. Blijf de communicatie-eenheid gebruiken zoals u gewend bent. |
69 |
Een storing werd gerapporteerd door de TCP/IP-stapel. |
Start de communicatie-eenheid opnieuw. |
70–75 |
Er is sprake van een storing gerelateerd aan de TCP/IP-stapel. |
Neem contact op met de helpdesk voor meer informatie. |
76 |
Er is een storing ontstaan in de SAE J1708 communicatie. |
Controleer het netwerk op kortsluitingen. Als er geen zijn, vervang dan de communicatie-eenheid. |
77 |
Er is een storing ontstaan in de ISO 9141 communicatie. |
Controleer het netwerk op kortsluitingen. Als er geen zijn, vervang dan de communicatie-eenheid. |
78 |
Er is een storing ontstaan in de ISO 9141 5 volt communicatie. |
Controleer het netwerk op kortsluitingen. Als er geen zijn, vervang dan de communicatie-eenheid. |
79 |
Er is een storing ontstaan in de CAN-communicatie. |
Controleer het netwerk op kortsluitingen. Als er geen zijn, vervang dan de communicatie-eenheid. |
80 |
Verkeerde inlog-ID |
Verkeerde inlog-ID gegeven bij start van communicatie. |
81–89 |
Er is sprake van een algemene storing. |
Neem contact op met de helpdesk voor meer informatie. |
Sluit het VOCOM II-apparaat aan op de usb-poort van de pc. Het apparaat is gereed voor communicatie wanneer de status-led voor pc-communicatie groen oplicht.
Wanneer een nieuw VOCOM II-apparaat de eerste keer wordt aangesloten, wordt de installatie van het Windows-apparaatstuurprogramma gestart:
NB! Wanneer een VOCOM II-apparaat de eerste keer wordt aangesloten, kan de installatie van het apparaat een aantal minuten duren vanwege de Windows-specifieke functie "Installatie stuurprogramma".
Tijdens de installatie van het apparaatstuurprogramma ziet u een bijbehorende melding op de taakbalk. Als de installatie van het apparaatstuurprogramma is geslaagd, verschijnt er een melding op de taakbalk:
Als om bepaalde redenen het stuurprogramma van het apparaat niet kan worden geïnstalleerd, moet u het opnieuw proberen door de VOCOM II los te koppelen van de usb-poort en deze op een andere usb-poort aan te sluiten, of door de computer opnieuw te starten.
NB! Voor de correcte werking van de VOCOM II-hardware moeten de volgende firewallregels worden geconfigureerd: Voor de standaard Windows-firewall voegt het VOCOM II Windows installatieprogramma deze regels automatisch toe tijdens de installatie.
Regel | Instellingen |
---|---|
VOCOM II CAST |
|
VOCOM II HTTP |
|
VOCOM II RP1210 |
|
VOCOM II J2534 |
|
IPv6 | Ingeschakeld |
De configuratieapplicatie biedt alle functies die nodig zijn om VOCOM II-apparaten te configureren en te updaten.
De Configuratie-applicatie voor VOCOM II wordt gestart vanuit Instellingen >Communicatie-eenheid tab > Configuratie. Of vanuit het Windows Startmenu: Start > Alle programma's > VOCOM II-configuratieapplicatie
U krijgt toegang tot Instellingen vanuit het Tech Tool-menu of via de snelkoppeling in de Tech Tool-werkbalk op het tabblad Product.
Voor elk beschikbaar VOCOM II-apparaat is er een aparte apparatenlijst met informatie over:
Elk beschikbaar VOCOM II-apparaat verschijnt op de apparatenlijst die altijd zichtbaar is aan de linkerzijde van de applicatie.
NB! Dit is het standaard tabblad wanneer de applicatie wordt geopend of wanneer een ander apparaat in de lijst wordt geselecteerd.
NB! De apparatenlijst wordt voortdurend bijgewerkt, het verbindingstype wordt aangepast als apparaten wijzigen en nieuwe apparaten verschijnen zodra ze beschikbaar zijn.
De firmware-update wordt automatisch uitgevoerd wanneer het apparaat via usb verbonden is. Een melding in de werkbalk geeft aan wanneer de update voltooid is.
NB! Koppel de VOCOM II niet los tijdens een firmware-update.
NB! Zorg ervoor dat de VOCOM II via USB verbonden en klaar voor gebruik is.
Open de VOCOM II-configuratieapplicatie en voer de standaard apparaatinstallatie uit. De standaard VOCOM II-apparaatinstallatie omvat de volgende stappen:
Het is mogelijk om elk apparaat een aangepaste naam te geven, om de identificatie ervan te vergemakkelijken.
Standaard is de Apparaatnaam ingesteld op Vocom2-[serienummer], bijv. Vocom2–12345678.
Voer de volgende stappen uit om Apparaatnaam te wijzigen:
NB! Apparaatnaam verschijnt in de apparatenlijst.
De toewijzing van het RP1210-apparaat is optioneel. Een RP1210-apparaat-ID wordt als volgt toegewezen aan een aangesloten VOCOM II-apparaat:
Klik na wijziging van de apparaten-toewijzingstabel op Opslaan en vervolgens op Afsluiten. Het is niet nodig om opnieuw te starten.
Tech Tool gebruikers hoeven niets aan te passen in Apparaat-ID-toewijzing. Tech Tool gebruikt altijd apparaat-ID 1.
Om de RP1210-gebaseerde diagnostische communicatie en software-updates via WLAN uit te voeren, moet het overeenkomstige VOCOM II-apparaat worden gekoppeld met de host-pc.
NB! (Opnieuw) koppelen is alleen mogelijk voor VOCOM II-apparaten met usb-verbinding.
NB! De momenteel gekoppelde computer verschijnt altijd op de zwarte statusbalk in de client-ID.
De foutcodes voor het apparaat worden aangegeven op het tabblad Status.
NB! Zorg ervoor dat de VOCOM II via USB verbonden en klaar voor gebruik is.
Open de VOCOM II-configuratieapplicatie en voer de WLAN-configuratie uit. Om de pagina WLAN-configuratie van een bepaald apparaat te openen, moet u onderstaande stappen uitvoeren:
NB! WiFi-direct is een functie voor andere clientplatforms (bijv. Android) en mag niet worden gebruikt op Windows-platforms aangezien het nog niet goed wordt ondersteund.
NB! De gewijzigde WLAN-configuratie is pas van kracht nadat het apparaat opnieuw is gestart.
Ontkoppel de usb-kabel nadat de VOCOM II WLAN-interface is geconfigureerd en het apparaat opnieuw is gestart. Zorg ervoor dat de voeding van de VOCOM II wordt verzorgd door de ECTA/OBD-connector.
Wanneer de WLAN tot stand is gebracht, wordt de WLAN-signaalsterkte aangeduid met 4 ledbalken.
De WLAN RX/TX-activiteit wordt aangeduid door knipperende WLAN- en pc-comm statusindicatoren.
Selecteer Infrastructuur op de pagina WLAN-configuratie van de VOCOM II-configuratieapplicatie en klik op de vervolgkeuzelijst Netwerkinstellingen. De huidige instellingen van de WLAN-infrastructuur worden weergegeven.
Voer in het veld Netwerknaam/SSID van de pagina Configuratie WLAN-infrastructuur de naam in van uw WLAN-netwerk (bijv. de SSID van het bestaande netwerk).
Selecteer in de menu's Versleuteling en Verificatie een combinatie van versleutelingsmethoden en WLAN-verificatiemethoden die door uw netwerk wordt ondersteund.
De standaardinstelling is WPA+WPA2 / WPA-PSK voor verificatie en versleuteling op basis van een wachtwoord. Deze wordt gewoonlijk gebruikt voor kleine 'persoonlijke' draadloze netwerken. Deze WLAN-infrastructuurmodus wordt doorgaans "WPA persoonlijk" genoemd.
Andere beschikbare en instelbare verificatie-/versleutelingsmethoden voor de WLAN-infrastructuurmodus zijn EAP-TLS en EAP-PEAP voor verificatie op basis van certificaten via centrale servers. Dit is gewoonlijk het geval bij netwerken van grotere bedrijven. Deze infrastructuurmodi worden doorgaans "WPA Enterprise" genoemd.
Voor de WPA persoonlijk-modus moeten de volgende netwerkparameters worden ingesteld:
Netwerknaam/SSID |
De naam (SSID) van het netwerk |
Versleuteling |
Moet worden ingesteld op WPA + WPA2 |
Verificatie |
Moet worden ingesteld op WPA-PSK |
Wachtwoord |
Het netwerkwachtwoord (Pre-Shared-sleutel) |
Voor de WPA Enterprise-modus moeten de volgende netwerkparameters worden ingesteld:
Netwerknaam/SSID |
De naam (SSID) van het netwerk |
Versleuteling |
Moet worden ingesteld op WPA + WPA2 |
Verificatie |
Moet op EAP-TLS of EAP-PEAP worden ingesteld. Vraag uw netwerkbeheerder zo nodig welk verificatietype door uw netwerk wordt ondersteund |
Certificaatbestand |
Versleuteld clientcertificaat in PKCS12-indeling |
Certificaatwachtwoord |
Wachtwoord voor ontsleutelen van het clientcertificaat, als er een wachtwoord voor het certificaat vereist is |
User name |
Gebruiker/identiteit waarvoor het certificaat is verstrekt |
NB! Bij de EAP-TLS-configuratie moet het veld Wachtwoord op de pagina Netwerkinstellingen leeg zijn.
Klik op de knop Certificaat/installeren om het geselecteerde clientcertificaat te uploaden en te installeren op de VOCOM II (deze heeft dit certificaat nodig voor latere verificatie op de Radius-server van het netwerk).
Wanneer het uploaden en de installatie van een certificaat op de VOCOM II is geslaagd, vindt u het momenteel geïnstalleerde clientcertificaat terug op de pagina Netwerkinstellingen.
Als u in de instellingen van de WLAN-infrastructuur op de vervolgkeuzelijst IP-instellingen klikt, verschijnen de configuratieparameters van de IPv4 en IPv6 adrestoewijzing voor de VOCOM II WLAN-interface bij gebruik van de infrastructuurmodus.
DHCP is de standaard IPv4 en IPv6 adrestoewijzingsmethode in de WLAN-infrastructuurmodus.
NB! Uw netwerkrouter moet in dat geval DHCP ondersteunen.
In geval van een IPv4-protocol is er nog een derde optie voor de IP-adrestoewijzing: APIPA (Automatic Private IP Addressing).
In dat geval krijgt de VOCOM II WLAN-interface een link-local IPv4-adres toegewezen van het (gereserveerde) adresbereik 169.254.x.x.
De op APIPA gebaseerde IP-adrestoewijzing moet voor de WLAN-infrastructuurmodus worden gebruikt wanneer uw netwerkrouter DHCP niet ondersteunt en u geen statisch IPv4-adres wilt toewijzen.
NB! Klik na wijziging van de WLAN-instellingen op Opslaan en vervolgens op Opnieuw starten om de nieuwe WLAN-configuratie op het VOCOM II-apparaat in te stellen en om de WLAN-interface met de nieuwe instellingen opnieuw op te starten.
Als VOCOM II in de WLAN Direct Mode staat, creëert VOCOM II zijn eigen draadloze netwerk, dat u kunt gebruiken voor de aansluiting van uw pc.
NB! De Direct-modus wordt alleen ondersteund voor de 2,4 GHz band.
Om de VOCOM II WLAN-interface voor de Direct-modus te configureren, moet u onderstaande stappen uitvoeren:
Voor de WLAN Direct-modus moeten de volgende netwerkparameters worden ingesteld:
Netwerkinstellingen
SSID |
Een door de gebruiker instelbare naam voor het VOCOM II-netwerk dat wordt aangemaakt. Dit is de naam die de computer als netwerknaam beschouwt bij het zoeken van een netwerk waarmee verbinding moet worden gemaakt. |
Broadcast SSID |
SSID-uitzending in-/uitschakelen: indien uitgeschakeld, wordt het netwerk niet door de computer herkend en moet de SSID-naam met de hand worden ingevoerd. |
Kanaal |
Het 2.4 GHz WLAN-kanaal dat wordt gebruikt |
Clients |
Optionele parameter, max. aantal clients, 0 staat voor onbeperkt |
Wachtwoord |
Een door de gebruiker configureerbaar wachtwoord voor het door VOCOM II gecreëerde netwerk. Dit wachtwoord moet worden gebruikt als u uw pc aansluit op het door VOCOM II gecreëerde netwerk. |
IP-instellingen
IPv4 en/of IPv6 netwerkconfiguratie
NB! Klik na wijziging van de WLAN-instellingen op Opslaan en vervolgens op Opnieuw starten om de nieuwe WLAN-configuratie op het VOCOM II-apparaat in te stellen en om de WLAN-interface met de nieuwe instellingen opnieuw op te starten.
Om VOCOM I en VOCOM II te gebruiken, is het noodzakelijk dat het gewenste stuurprogramma correct is geselecteerd in de TT-instellingen:
NB! Voor het gebruik van USB is geen configuratie vereist, er moet alleen het juiste stuurprogramma geselecteerd zijn.
Voor het gebruik van WLAN is aanvullende configuratie vereist voor zowel de VOCOM I- als VOCOM II-apparaten.
De VOCOM I WLAN-configuratie vindt intern in Tech Tool plaats. Zie hoofdstuk WLAN-modus. Wanneer meer dan één VOCOM I-apparaat voor WLAN is geconfigureerd, moet ook het juiste apparaat geselecteerd worden, zodat de applicatie weet met welk apparaat verbinding moet worden gemaakt.
De VOCOM II WLAN-configuratie gebeurt buiten Tech Tool, met de VOCOM II-configuratie-applicatie. Zie hoofdstuk WLAN-installatie. Wanneer meer dan één VOCOM II-apparaat voor WLAN is geconfigureerd, moet tevens het juiste apparaat worden geselecteerd, zodat de applicatie weet met welk apparaat verbinding moet worden gemaakt.